De geschiedenis van ’t Woudt is nauw verweven met de stad Delft. Zelfs het ontstaan van het kerkdorp is te danken aan een inwoner van Delft. Maar er zijn meer oude banden. In het recente boek:’t Woudt, de rijke geschiedenis van het kleinste dorp van Nederland, geschreven door de auteur van dit artikel, worden verschillende relaties besproken. Niet alleen was het kerkdorp afhankelijk van de nabijgelegen stad, maar ook Delft kon niet zonder het platteland. De stichting van Delft heeft alles te maken met de aanwezigheid van een uitgebreid agrarisch cultuurlandschap in de onmiddellijke omgeving. ’t Woudt vormde met zijn boter- en kaasproductie hiervan een belangrijk onderdeel.
De kerk
Vanouds maakte ’t Woudt deel uit van de grafelijke Hof van Delft. De ontginning van het gebied is in de tweede helft van de twaalfde eeuw vanuit deze hof georganiseerd. In de tweede helft van de dertiende eeuw blijkt Bartholomeus van der Made land van graaf Floris V in ’t Woudt in leen te hebben. Hij was een belangrijke grondbezitter, die nabij het opkomende Delft het kasteel Made bezat. In Hof van Delft, het open gebied buiten de stad, trad hij namens de graaf op als beheerder en hofrechter. Dit gaf hem – nadat hij eerder betrokken was bij de uitbreiding van de Oude Kerk in Delft – de bevoegdheid om kort vóór 1277 op zijn hofland de kerk van ’t Woudt te stichten. Het lag voor de hand dat hij net zoals in Delft het patronaatsrecht van de kerk zelf zou behouden. Uit de correspondentie met Floris V blijkt dat hij dit recht in goed overleg met de graaf aan de parochianen van ’t Woudt heeft geschonken. Dit betekende dat de Woudenaren zelf hun pastoor mochten aanwijzen, een bijzonder voorrecht dat in de protestantse tijd tot 1922 gehandhaafd bleef. Alle mannelijk lidmaten van de kerk kozen na de Reformatie gezamenlijk een nieuwe predikant. De lijst van pastoors in de Late Middeleeuwen maakt duidelijk, dat de geestelijken vaak uit de naaste omgeving afkomstig waren. Dirck Aemsz. van der Burch was geboren in ’t Woudt. Hij combineerde zijn pastoorschap van ’t Woudt in de periode 1508-1524 met de functies biechtvader van de Delftse begijnen en onderpastoor van de Oude Kerk.De eerste predikanten die na 1572 protestantse kerkdiensten in ’t Woudt verzorgden, hadden Delft als standplaats. Een aantal vaste predikanten was ook afkomstig uit Delft, zoals Johannes Fenacolius (1601-1698), die conrector van de Delftse Latijnse school is geweest. Hij en andere predikanten van ’t Woudt leidden in de pastorie van ’t Woudt regelmatig Delftse studenten op, die daarna theologie gingen studeren aan de universiteit van Leiden.Dominee Jacobus Dissius heeft het langst (van 1623-1662) in ’t Woudt gestaan. Ook hij kwam uit Delft. Hij bezat enkele familiegraven in het koor van de kerk van ’t Woudt. Hier werd onder andere zijn kleinzoon, de Delftse boekdrukker Jacob Dissius, begraven, die bij zijn dood in 1695 21 schilderijen van Johannes Vermeer bleek te bezitten.
Boter en kaas
Economisch gezien waren er ook hechte banden tussen Delft en ’t Woudt. Al in de dertiende eeuw kwam de Woudtse boter aan het grafelijke hof in Den Haag. Later vonden ook de kazen uit het poldergebied Woud-Harnasch gretig aftrek in Holland en daarbuiten. Vaak vond de handel plaats via de boter- en kaasmarkt in Delft. De kwaliteit van deze zuivelproducten werd door de stad Delft streng bewaakt. De boter uit de streek mocht niet vermengd worden met boter van elders. Controleurs zagen toe op de naleving hiervan en bij fraude werden strenge boetes opgelegd. De zuivelproducten uit ’t Woudt en omgeving worden genoemd in de rekeningen van de abdij van Egmond en het klooster Leeuwenhorst bij Noordwijk. Ook kwamen ze op tafel bij de Zeeuwse edelman Frank van Borselen. Zelfs in Antwerpen, Brussel en Gent werden in de Late Middeleeuwen Woudtse boter en Harnaschkazen afgenomen. Personen die hun wortels in ’t Woudt hadden, zoals leden van het geslacht Van der Burch, zien we in de zestiende eeuw in Delft optreden als boter- en kaashandelaar, bierbrouwer en bestuurder. Stedelingen, maar ook geestelijke instellingen, bijvoorbeeld het St. Agathaklooster en het Meisjeshuis, belegden graag hun geld in het omringende platteland. In 1561 hadden Delftse burgers en geestelijke instellingen bijna tweederde van de grond in de omgeving van de stad, dus ook in ’t Woudt, in handen. De boeren van ‘t Woudt en Woud-Harnasch bezaten meer eigen grond dan de boeren in andere plaatsen. De boter- en kaasproductie leverde de stad en het platteland lange tijd veel welvaart op.
Gabriël Jacobsz. van der Kooij (1731-1803)
Deze telg uit het boerengeslacht Van der Kooij woonde en werkte zowel in ’t Woudt als in Delft. Hij was de oudste zoon van Jacob Gabriëlsz. van der Kooij en Elisabeth Jansdr. van Dijck. Omdat de familie toen in Delfgauw woonachtig was, werd Gabriël op 2 februari 1731 in de Nieuwe Kerk te Delft gedoopt. In 1736 verhuisde het gezin naar de Hofwoning in ’t Woudt. Hier volgde Gabriël onderwijs op de school naast de kerk. Zijn huwelijk met Hester van der Kooij (een achternicht) zal door de wederzijdse ouders toegejuicht zijn, omdat beide families gelijkwaardig van geloof, vermogen en afkomst waren. Het echtpaar woonde het belangrijkste deel van hun leven op de Hofwoning; ze kregen zeven kinderen. Op hun boerderij werd zowel boter als kaas geproduceerd. Gabriël Jacobsz. van der Kooij combineerde het boerenbedrijf met een flink aantal andere functies. Zo was hij diaken en kerkmeester van ‘t Woudt, gezworene en ambachtsbewaarder van Hof van Delft en trad hij op als administrateur en curator voor diverse families. Zijn meest opvallende bijbaan gedurende lange tijd was het lidmaatschap van de Hoge Vierschaar van Delfland. In dit rechtscollege vond de berechting plaats van criminele zaken, waaronder halsmisdrijven. De Hoge Vierschaar kon de doodstraf uitspreken. Het college hield om de veertien dagen rechtszittingen in de Waterslootse Poort van Delft. Gabriël kwam als lid van een welgeboren Delflandse familie in aanmerking voor deze functie. In 1787 verhuisde hij met zijn vrouw naar een woning in de Poorterij van Delft te Overschie. Hun zoon Jacob was inmiddels boer op de Hofwoning geworden. In 1800 verhuisde het echtpaar naar een woning aan de Buitenwatersloot in Delft. Half februari 1803 overleed Gabriël Jacobsz. van der Kooij. Op 19 februari werd hij, begeleid door twaalf dragers, in de Nieuwe Kerk te Delft begraven.
Het boek over ’t Woudt is te koop in de boekhandel.
Jacques Moerman, maart 2013