Het transport over water in Den Hoorn en Schipluiden
Opkomst van het vervoer van groente en fruit in het Westland en Den Hoorn
Al in de zeventiende eeuw werden in het Westland geteelde producten op de markt gebracht in Den Haag. In de negentiende eeuw groeide het tuinbouwareaal in het Westland en werden er ook tuinbouwproducten afgezet in Delft, Leiden en Amsterdam. Later kwam daar nog Rotterdam bij. Een nieuwe stand van marktkooplieden, ook wel ‘marksters’ genoemd, bemanden en bekostigden de marktschuiten, zorgden voor het benodigde fust en verkochten, in het oogstseizoen, gewoonlijk driemaal per week, de producten van de tuinders in de stad. Zij kregen een vergoeding in de vorm van provisie. Beurtschippers regelden het vervoer van tuinproducten naar Rotterdam. De vrachtkosten ontvingen ze van de tuinders. De afrekening vond wekelijks plaats.
Uit overlevering is bekend dat de schippers naar Amsterdam en Rotterdam vaak in konvooi voeren. Een ooggetuige uit de tweede helft van de negentiende eeuw meldt: ‘de Zweth zag bruin van de zeilen’. De schippers zeilden gewoonlijk onderweg. Dit viel onder Voorburg niet altijd mee, omdat de aangrenzende landgoederen vaak hoge bomen hadden. De tuinders van de Noordhoorn en Sion rekenden met de ‘marksters’ af bij de Stakenbrug op de grens van Sion en Den Hoorn. Soms waren er geen inkomsten, maar moest het vervoer wel betaald worden. Eind negentiende eeuw ontstond bij de tuinders, zowel in het Westland als in de omgeving van Delft, behoefte aan eigen veilingen. Tot nu toe was de tuinder afhankelijk geweest van de koopman, die hem op zijn tuin bezocht en een zo laag mogelijke prijs bood. Het voordeel van een veiling was, dat de tuinbouw vrijkwam uit de greep van de handel. Op de veiling werd contant gekocht en ontstond de prijs in vrije concurrentie tussen de aanwezige kooplieden.
Om de verkoop te verbeteren werden er lokale veilingen opgericht, bijvoorbeeld in 1892 in Café Den Hoorn, en een jaar later in Het Bonte Huis, een herberg op de hoek van de Zweth en de Noordhoornsewatering, locaties aan het water. Omdat de veilingen nu in de buurt lagen, gingen de tuinders met eigen schuiten voor het vervoer zorgen. Gewoonlijk werd hiervoor een knecht ingezet. Het vaartuig werd voortbewogen met een weegboom, een lange spar die dwars op het schip in het weeggat in de voor- of achterplecht gestoken werd. Het roer was op de pen vastgezet. De knecht kon zo vanaf de wal het schip voortduwen en bijsturen.
In 1900 werd de ‘Delftsche Groentenveiling’ opgericht aan de Westvest in Delft, die in 1921 werd overgeplaatst naar Den Hoorn. In dezelfde tijd, eind negentiende/begin twintigste eeuw, kreeg vrijwel elke Westlandse plaats een eigen veiling. Het vervoer van tuinbouwproducten vond tot aan het einde van de jaren vijftig van de vorige eeuw hoofdzakelijk over water plaats. Alle gebouwen op het veilingterrein waren per schuit bereikbaar. In het veilinggebouw voer de schipper ‘Voor de klok’. Onafhankelijke keurmeesters toonden de tuinbouwproducten aan de aanwezige kooplieden, die via de veilingklok hun interesse konden tonen. De schippers leverden daarna hun producten af bij de loodsen van de kooplieden. De trein zorgde in het Westland voor de afvoer naar het binnen- en buitenland. Na opheffing van de Westlandsche Stoomtramweg Maatschappij in 1967 vindt het vervoer van tuinbouwproducten over de weg plaats. De meeste veilinggebouwen zijn nu verdwenen of hebben een andere functie gekregen. Aan de tijd van de scheepvaart van de tuinders herinneren hier en daar langs vaarten nog lage brugleuningen, waar de vaarboom bij een passage niet hoog door de schipper opgelicht hoefde te worden.
Schipluiden, 100 jaar een dorp van vrachtvaarders
De naam Schipluiden doet vermoeden dat deze plaats al heel lang iets met scheepvaart te maken heeft. Toch is dit niet helemaal het geval. In de twaalfde eeuw heette deze nederzetting ‘Sciplede’, een verwijzing naar een natuurlijke, per schip bevaarbare tak van het Lee- of Lierstelsel. Net zoals de meeste andere dorpen aan het water in Zuid-Holland telde Schipluiden heel lang maar één of twee beurtschippers en een zandschipper die vooral bouwmaterialen vervoerde. Verder was het dorp vooral een plaats met ambachtslieden en middenstanders, zoals timmerlieden, metselaars, smeden, kleermakers, bakkers, herbergiers en kappers. Pas na 1850 kwam in Schipluiden de scheepvaart op. Dit had alles te maken met de opkomst van de haringvangst in Vlaardingen. Daar namen schippers uit Schipluiden een standplaats in aan het Hoofd, waar ze wachtten op loggers van Scheveningen, Katwijk, Noordwijk en Vlaardingen. Zij boden de binnenkomende vissers hun diensten aan voor het transport van de haring naar diverse plaatsen in het achterland, zoals Delft en Den Haag. Al snel nam dit transport weer af; de schippers uit Schipluiden hadden inmiddels andere producten ontdekt die vervoerd moesten worden, zoals turf, mest, pulp, zand en later ook spoeling, aardappelen en groente. Hiervoor werden zowel bokken als westlanders gebruikt. De houten schepen werden begin 1900 vervangen door ijzeren vaartuigen. Het zeil bleef tot in de jaren twintig de belangrijkste drijfkracht. In de jaren erna kwam de motorvrachtvaart op. Uit die tijd (1930) herinnert aan de waterkant in de dorpskern van Schipluiden nog een authentieke Shellpomp.
Het is opvallend dat de schippers in het dorp vrijwel allemaal deel uitmaakten van de nieuwe Gereformeerde Kerk. Het waren ‘kleine luiden’, die hard voor de kost moesten werken. De namen van hun schepen, zoals ‘Afhankelijkheid’ en ‘Op Hoop van Zegen’, zeggen genoeg over de achtergrond van de eigenaren. Zondag’s werd er nooit gevaren. Bekende schippersfamilies waren Eikelenboom, De Bruyn, Koole, Maan en Vermeer. De turf haalden de schippers van Schipluiden uit Vinkeveen en de IJpolders bij Amsterdam. Deze brandstof werd afgezet bij de lokale brandstoffenhandelaren in de omgeving. Spoeling, een restproduct van de jeneverstokerijen in Schiedam en de Gistfabriek in Delft, werd door enkele schippers uit Schipluiden met speciale spoelingschuiten bezorgd bij de boeren in de omgeving. Middenstanders, zoals de timmerman, de bakker, de melkboer en de brandstoffenhandelaar, hadden allemaal een eigen vaartuig, waarmee ze hun artikelen buiten het dorp bezorgden.
Feestelijke uitstapjes, zoals een jubileumbijeenkomst van de muziekvereniging en een schoolreisje, vonden voor de oorlog plaats met vrachtschepen uit het dorp. Uitstapjes werden bijvoorbeeld gemaakt naar de speeltuin De Oude Vink bij Leiden en het strand bij Ter Heyde.
Na de oorlog stopten verschillende schippers met de vrachtvaart. Sommigen schakelden over op het vervoer met vrachtauto’s, die langzamerhand door hun omvang het dorp Schipluiden ontgroeiden. De families Koole en Eikelenboom hebben nu grote bedrijven in Zaandam, Amsterdam en Bergen op Zoom en gebruiken op de weg trailers. Koole benut voor het vervoer over de oceanen zeeschepen. Door handelsgeest zijn nazaten van de kleine schippers uit het begin van de twintigste eeuw grote ondernemers geworden.
Jacques Moerman, Historische Vereniging Oud-Schipluiden.