De kennissenkring van de dichter Hubert Korneliszoon Poot
Toespraakje door Jacques Moerman tijdens de bijeenkomst met poëzie en muziek uit de tijd van Hubert Korneliszoon Poot in de Dorpskerk van Schipluiden op 10 juni 2007.
De jonge boerenzoon Hubert Kormeliszoon Poot bezat reeds vroeg een kunstzinnige aanleg. Eerst was het de muziek die hem aansprak. Van zijn ouders kreeg hij een viool. Spottend laat hij zich later uit over zijn prestaties op dit instrument:
Daer most een vedel zyn, een zyden lint daeraen;
En ik begon in ’t kort een ’raeren toon te slaen.
Het baerde schier een’ klank met stryken, toetsen, grypen,
Alsof ge een roestigh mes hoorde op een’ drempel slypen.
Dat hij hier wel wat al te bescheiden over zijn vioolspel spreekt, blijkt uit de regels die hij er direct op laat volgen:
Zie, zoo dicht grenst die kunst aen d’eedle dichtery.
De lierman en poëet gaen dikwyls zy aen zy.
Het is niet bekend of Poot later nog zelf muziek heeft beoefend. Wel blijkt uit verschillende gedichten dat hij belangstelling heeft gehad voor het muziekleven van zijn tijd. Ook had Poot vriendschappelijke banden met een aantal bekende musici, waaronder Dirk Schol.
Behalve de muziek beoefende de jonge Hubert ook de tekenkunst. Hij vertelt er het volgende over:
Omtrent en voor dien tyt plagt my de zin te dringen,
Van zelf, en slecht in zwier, tot pennetekeningen
Van huis en hof en kerk en mensch en dier en plant.
‘k Bewaer de stukken nogh, van rotten aengerant.
Poot is in latere jaren bevriend geweest met diverse kunstschilders, waaronder de Delftse portretschilder Thomas vander Wilt, op wie hij verschillende lofdichten heeft geschreven.
Adriaen Swalmius, een Delftse advocaat, was een goede kennis van Poot, die hem zijn vriend en Maecenas noemde. De dichter droeg zijn eerste grote dichtbundel, die door de Delftse drukker Reinier Boitet in 1722 werd uitgegeven, aan hem op. In de opdracht prijst Poot Swalmius om zijn gulhartigheid.
De dichter heeft omgang gehad met de beroemde Delftenaar Antoni van Leeuwenhoek. Hij maakte kennis met zijn microscopen en de ontdekking van de “cleijne dierkens” (bacteriën). In Poots dichtbundel van 1722 zijn maar liefst vier gedichten opgenomen die de lof zingen op deze natuuronderzoeker. Er is ook een brief van Van Leeuwenhoek aan Poot bewaard gebleven. Op de dood van Van Leeuwenhoek in 1723 schreef de dichter een zesregelig grafschrift:
Heeft elk, o wandelaer, alom
Ontzagh voor hoogen ouderdom
En wonderbaere gaven,
Zoo zet eerbiedigh hier uw’ stap:
Hier legt de gryze wetenschap
In LEEUWENHOEK begraven.
Deze tekst is nog altijd te lezen op de grafzerk van de natuuronderzoeker in de Oude Kerk in Delft.
Hubert Korneliszoon Poot was lange tijd bevriend met de Delftse arts en dichter Kornelis van Gyzen, die hem op jonge leeftijd heeft gestimuleerd om met het dichten door te gaan.
Hij had goede contacten met de Delftse regentenfamilies Van der Lely, Groenewegen, Van der Dussen, Vlaerdingerwout en Van Assendelft. De familie Van der Dussen bezat onder meer de ambachtsheerlijkheid Zouteveen.
Valerius Rover – aan wie Poot zijn gedicht Morgenzang opdroeg – had in Delft een kunstkabinet, dat de dichter apart heeft bezongen.
De Delftse kunstschilder Vander Wilt, die een portret van Poot heeft vervaardigd, was een liefhebber van de poëzie. Poot schreef bijschriften bij een aantal schilderijen van Vander Wilt, onder andere voor het schilderstuk, waarop de geneesheren en wondartsen van Delft en Delfshaven zijn afgebeeld. Een van de bijschriften luidt als volgt:
Beschou alhier, met eerbiet en behagen,
Der Helden beelt die zorg voor ’t leven dragen,
En graf en doot veel hoop en buit ontjagen.
Poot maakte een lofdicht vol klassieke verwijzingen Op de Muzykoefening van Dirk Schol, organist en beiaardier van de Nieuwe Kerk te Delft. Deze musicus speelde daarnaast viool, klavecimbel, bas, fluit, schalmei, staafspellen en leidde zangers. Hij was ook componist. Zo schreef hij bundels met suites voor strijkinstrumenten. Deze werden gedrukt in Delft. Helaas is er weinig van Dirk Schols muziek bewaard gebleven. Het was zijn nadrukkelijke wens dat zijn muziek in de familie bleef. Zijn kleinzoon, die de muziek uiteindelijk erfde, bepaalde dat de geschreven muziek vernietigd moest worden, omdat met hem het geslacht Schol zou uitsterven. Van Dirk Schol zijn alleen van Thalia’s Lusthof (uit 1678) en het lied Rouw- en Liefdetranen (1695) exemplaren bekend. Beide stukken worden vanmiddag uitgevoerd.
Poot schreef een bijschrift op een afbeelding van Dirks zoon Hubert Schol, organist van de Waalse Kerk te Delft. In maart 1727 volgde hij zijn vader op als organist en klokkenist van de Nieuwe Kerk. De dichter herdacht de oude kunstenaar in zijn gedicht Op het Overlyden van Dirk Schol. Vaak werd een dergelijk gelegenheidsgedicht tijdens de begrafenis voorgedragen.
Hubert Korneliszoon Poot had in Delft ook contact met de kunstenaar Lambert van Eenhoorn, een van de bekwaamste porseleinbakkers van de stad. Zijn werkstukken behoren tot het beste wat er op het gebied van de Delftse porseleinkunst is vervaardigd. Joannes van Dam, een classicus en leraar op de Latijnse school in Delft, behoorde eveneens tot de kennissenkring van Poot.
Voor de Delftse uitgever Reinier Boitet, een goede vriend, verzorgde Poot de uitgave van de dichtwerken van Joan de Haes, Jacob Zeeus, Arnold Moonen en Joachim Oudaen. Het zijn namen die nu nauwelijks meer bekend zijn, maar in Poots tijd waren het bekende en gewaardeerde schrijvers. Poot corrigeerde hun teksten en voorzag hun uitgaven van een inleiding. Zijn proza is prachtig.
Door de vriendschap met de Rotterdamse dichter Joan de Haes kwam Poot ook in contact met het Rotterdamse culturele leven. Hij raakte bevriend met de bekende schilder Adriaen van der Werf, die door de keurvorst van de Palts in de adelstand was geheven. Poot eerde hem in een lofdicht.
Hij bezingt eveneens een aantal Rotterdamse musici in lofdichten, zoals de klavecimbelspeelster Regnera van der Heide en de zangeres Jakoba van der Wallen. Poot prijst niet alleen Jakoba’s mooie stem, maar spreekt ook zijn bewondering uit over haar klavecimbelspel en haar schilderstukken; ze schilderde bloemstukken, pastorale taferelen en mythologische voorstellingen. De lofdichten op deze dames worden vanmiddag voorgelezen.
Poot schreef, zoals vele andere dichters, ook een lofdicht op Joanna Koerten uit Amsterdam, die in de achttiende eeuw beroemd was vanwege haar schaar- of knipkunst. Zij knipte een groot aantal portretten van bekende personen, waaronder van de dichter uit Abtswoude, die zij een keer heeft bezocht.
Hubert Korneliszoon Poot droeg zijn tweede dichtbundel (1728) op aan Willem Vlaerdingerwout, een vermaard rechtsgeleerde, wiens familie hij in meerdere gedichten heeft bezongen. Zo’n opdracht betekende, dat Poot kon rekenen op het beschermheerschap van een hooggeplaatst persoon. Van Vlaerdingerwout was rechter in de Hoge Vierschaar van Delfland, waarvan Poot als welgeboren man ook een aantal jaren lid is geweest. Dit rechtscollege vergaderde in de Buitenwaterslootse poort van Delft. Door deze rechterlijke functie en zijn contacten met een groot aantal bestuurders, geleerden en kunstenaars stond Poot midden in het burgerlijke en culturele leven van zijn tijd.
Naast deze kerk staat nog altijd de oude dorpsschool van Schipluiden, door Poot aangeduid als ‘de boerenschool van Schipluisch ABC’. ‘s Zondags zat hij in deze kerk, waar hij op 5 juni 1711 belijdenis heeft gedaan.
Het is toch heel bijzonder dat een boerenzoon uit Abtswoude, met alleen maar lagere school, zich zo gemakkelijk bewoog in hoge en geleerde kringen. Hij bezat een “schrandere geest”, zegt zijn biograaf Jacob Spex. Poots dichtkunst werd door veel tijdgenoten bewonderd. Zijn kennissenkring – die uitgebreider is dan nu is geschetst – toont zijn veelzijdige belangstelling!
C.M. Geerars besteedt in zijn proefschrift over het leven en werk van H.K. Poot (1954) ook uitgebreid aandacht aan de personen in zijn omgeving. Het boek bevindt zich, met de dichtbundels van de dichter, in de bibliotheek van de vereniging.