Kort geleden kwam ik via een Haarlems antiquariaat in het bezit van een tweetal ‘Publicaties van het Hof van Holland’. Ze bevatten een bijzonder Westlands verhaal.
Het eerste stuk dateert van 22 oktober 1771 en maakt melding van een niet ondertekende brief, die op 12 oktober onder de deur werd geschoven van het huis van Mr. Wigbold Slicher, president van het Hof van Holland. De brief bevatte een waarschuwing en dreigementen voor zijn zoon Mr. Jan Slicher, schepen van ’s-Gravenhage, ingeval deze niet van zijn voorgenomen huwelijk met Louise van Kretschmar wilde afzien.
De ‘Publicatie’ vermeldt verder dat Jan Slicher op vrijdag 18 oktober 1771 overdag op bezoek was geweest bij zijn aanstaande schoonfamilie Van Kretschmar op de buitenplaats Hofzicht aan de Zweth. In de vooravond keerde hij te paard terug naar het landgoed Zeerust in Monster, een bezitting van zijn vader. Tussen zes en zeven uur verliet hij stapvoets de Poeldijkseweg om de Zwarte Dijk in te slaan richting de Monsterse korenmolen. Hier stuitte hij op twee vermomde personen met polsstok, die hun gezicht verborgen hielden onder een muts of kap. Onder dreiging van een pistool dwongen zij Slicher van zijn paard af te komen en mee te lopen naar een weiland. Hier werden hem met een scherp voorwerp enkele sneden in het gezicht aangebracht. De mannen dreigden hem een volgende keer te zullen vermoorden, wanneer hij niet afzag van zijn huwelijk met Louise van Kretschmar. Hierna liepen ze weg en verdwenen uit het zicht. Jan Slicher keerde gewond terug op de buitenplaats Zeerust.
De ‘Publicatie’ geeft een signalement van beide verklede aanranders en doet een oproep aan een ieder om de daders te vinden, zodat ze ‘rigoureuselyck’ gestraft konden worden. Het Hof van Holland loofde een bedrag van duizend gouden dukaten uit voor degene die de daders zou kunnen aanwijzen.
De tweede ‘Publicatie’ heeft als datum 6 november 1771. Inmiddels was er een extra bedrag van 3000 gulden vrijgemaakt voor degene, die zodanige aanwijzingen zou kunnen verstrekken dat de daders van de aanslag bekend raakten. Dergelijke publicaties werden door de baljuws verspreid in de omgeving. In dit geval in Wateringen, Naaldwijk en Monster. De tweede oproep richtte zich vooral op personen die iets zouden kunnen vertellen over de kleding van de daders. De ene dader was lang en was gekleed als matroos met een korte pijen (grof wollen) rok en een schippersmuts diep over het hoofd. Hij droeg een gebreide sajetten (wollen) pruik en had zijn gezicht zwart gemaakt. De andere dader was korter en gezet. Hij had een lange pijen rok aan en op zijn hoofd droeg hij een soort bruine schoorsteenvegers kap. Beide mannen hadden laarzen aan.
Het door het Hof van Holland ingestelde onderzoek naar de daders liep uiteindelijk dood, maar zal in de twintigste eeuw toch nog worden opgelost!
Mr. H. Hardenberg, algemeen rijksarchivaris van 1953-1966, wist na uitvoerige bestudering van alle processtukken alsnog de hoofddader aan te wijzen. Hij schreef er een boek over: De Geheimzinnige Aanranding. Een opzienbarende strafzaak uit 1771. Amsterdam z.j. De hoofdschuldige was volgens Hardenberg een zekere luitenant Bax, een vroegere aanbidder van Louise van Kretschmar. Wie hem bij de aanranding heeft geholpen, is onbekend gebleven. De polsstok was ontvreemd bij een watermolenaar aan de Zweth, waar beide aanranders zich ook verkleed hadden.
Jan Slicher liet zich door het gebeuren niet van de wijs brengen. Hij huwde op 10 november 1771, ruim drie weken na de aanslag, met Louise van Kretschmar. Later werd hij burgemeester van ’s-Gravenhage. Slicher had een positief aandeel in het herstel van onze onafhankelijkheid in november 1813, dit jaar 200 jaar geleden! In zijn woonplaats is nabij het Oranjeplein een straat naar hem genoemd. Hij stierf in 1815, kort nadat hij in de adelstand was verheven. Zijn echtgenote overleefde hem twee maanden.
Hofzicht bleef tot in de negentiende eeuw bezit van de familie Van Kretschmar. Meer over deze buitenplaats is te lezen in mijn artikel: ‘Hofzicht en de Zeven Gaten’. In: Historisch Jaarboek Westland 2010, p. 151-177.
Jacques Moerman