Anna Philipote Cabeljauw, vrouwe van Keenenburg, kwam in 1662 in aanvaring met de ambachtsheer Cornelis de Jonge van Ellemeet over de zitplaats in de kerk en het bezit van de Keenenburgbank. De ambachtsheer bezat vanzelfsprekend een ereplaats bij de kerkdienst. In 1662 was in de Dorpskerk de Keenenburgbank geplaatst, alleen bestemd voor de ambachtsheer of ambachtsvrouwe. Omdat De Jonge van Ellemeet heer van Schipluiden en Sint Maartensrecht was, meende hij aanspraak te kunnen maken op de Keenenburgbank. Anna Philipote Cabeljauw betwistte dit en stelde dat de bank toebehoorde aan de bewoners van Huis Keenenburg. Er volgde een rechtszaak, waarin de Hoge Raad van Holland en Zeeland moest oordelen over het eigendom van ‘’t gestoelte in de kercke van Schipluy’. De Hoge Raad overwoog dat De Jonge van Ellemeet inderdaad de ambachtsheer was en dat hij daarom ‘de beste en [de] seignoriale plaets behoort te hebben’, maar dat hij het ambacht had gekocht, en ‘niet heeft gecocht ‘t hout van dese banck’. Daarbij kwam dat de bank door de vroegere heer van Schipluiden ‘op eygen costen [was] geset, met syn particuliere wapenen’. De Raad oordeelde op 7 mei 1694 dat Anna Philipote Cabeljauw de rechtmatige eigenaar van de bank was. Door deze uitspraak werd in 1695 in het kerkgebouw een tweede kerkbank geplaatst, tegenover de Keenenburgbank, bestemd voor de familie De Jonge van Ellemeet. Nu staat deze bank naast die van de eigenaren van de Keenenburg.
Auteur: Jacques Moerman.