In de eerste plaats is er een geologische reden. De Gaag in het dorp Schipluiden is een onderdeel geweest van een pre-Romeinse rivierarm van de Gantel. Een tak van dit krekenstelsel kwam uit het noorden (via het latere Den Hoorn), liep kronkelend door de latere Klaas Engelbrechtspolder en Kerkpolder naar het zuiden en eindigde in de Dorppolder. Het dorp Schipluiden is gesticht op de oeverwallen van deze rivierloop. De aanwezige hoger gelegen zandige kleibodem, als gevolg van overstromingen, was hier erg geschikt voor bewoning. Al in de eerste eeuwen van onze jaartelling – de Romeinse tijd – lag er een kleine nederzetting op de westelijke oever nabij de huidige Brugstraat. Het ging om tenminste één boerderij van een Cananefatenfamilie. In de derde eeuw stopte deze bewoning. Pas vanaf het jaar 1000 was er in Schipluiden sprake van nieuwe bewoners langs deze rivierarm, die inmiddels elders geheel was verland. De kreekruggen in het buitengebied (zie de afgebeelde bodemkaart) zijn hiervan – voor zover ze niet zijn vergraven – de stille getuigen. Sporen van de eerste middeleeuwse bewoners van het dorp zijn gevonden, toen de grond bouwrijp werd gemaakt voor de bouw van het nieuwe gemeentehuis en van de woningen daar direct ten zuiden daarvan (aan de Philips van Dorplaan).
St. Maartensrecht
Vanaf de Gaag richting de Delf, de latere Schie, lag sinds het begin van de elfde eeuw een langgerekte strook grond van enige kavels breed van het Domkapittel van de St. Maartenskerk in Utrecht (zie rode pijl). Deze juridische eenheid droeg de naam St. Maartensrecht; het was een schenking van de graaf van Holland aan een van de vroegste kerken in Nederland. Mogelijk was dit Dirk III (993-1039), die in Vlaardingen en bij het latere Delft en De Lier een grafelijke hof bezat. In de periode 1049-1061 schonk zijn zoon graaf Floris I in de omgeving van St. Maartensrecht een aantal stroken grond aan de abdij van Egmond (Abtsrecht); deze percelen grensden in Abtswoude (het poldergebied ten zuiden van Delft) aan twee zijden aan het bezit van de Domkerk.
Sinds het midden van de dertiende eeuw traden de heren Van Dorp, die tussen Schipluiden en Maasland een kasteel hadden (Huis ten Dorp), als beheerder op van St. Maartensrecht. Mogelijk werd hiervoor op het terrein van het latere kasteel Keenenburg, op de kop van St. Maartensrecht, een voorraad- of tiendschuur opgericht, waarin de inkomsten van de grond van de St. Maartenskerk (veelal in natura) verzameld werden. Op het kasteelterrein van de Keenenburg zijn vondsten gedaan uit de twaalfde t/m de veertiende eeuw. Het is niet uitgesloten dat ook hier – dichter naar de Gaag – oudere bouwsporen en aardewerk voorkomen. In deze strook is nog geen archeologisch onderzoek verricht. Dit is gepland in de loop van 2022, als de grond voor de bouw van de zogenoemde hofjeswoningen gereed wordt gemaakt.
Van tiendschuur naar kasteel
Philips van Dorp bezat in het begin van de vijftiende eeuw de erfpachtrechten van St. Maartensrecht. Hij was toen dus verantwoordelijk voor het beheer van de inkomsten uit dit rechtsgebied. Op het terrein van de oude voorburcht zijn veel hergebruikte kloostermoppen uit de dertiende en veertiende eeuw aangetroffen. Mogelijk maakten deze deel uit van een voorraadschuur. Hoewel Philips van Dorp (Ϯ 1411) het adellijke Huis ten Dorp bezat, kan hij begin vijftiende eeuw voor de bouw van een tweede kasteel, namelijk de Keenenburg, voor St. Maartensrecht hebben gekozen. Deze locatie lag dichter bij de stad Delft, waarvan Van Dorp schout was, en aan een belangrijke waterweg. Sinds het midden van de dertiende eeuw was het stukje rivierarm van de Gantel in Schipluiden door middel van een gegraven vaart met enige vaarten bij Den Hoorn verbonden. Het eerste doel hiervan was om de afwatering richting Vlaardingen te verbeteren, een tweede voordeel betrof de scheepvaart. Het regionale vervoer vond vanaf de Middeleeuwen vooral over water plaats. Huis ten Dorp lag geïsoleerd in een polder, ver van een waterweg. De Keenenburg was uitstekend over water te bereiken.
Overigens dankt dit kasteel zijn naam aan het riviertje de Keen, dat in de verkaveling van de Zouteveense Polder en Kerkpolder nog als waterloop (zie kaart van Kruikius) herkenbaar is. Een aftakking van dit veenwater lag niet ver van de plaats waar het kasteel is gesticht. ‘Keen’ betekent spleet, een natuurlijke laagte, waarin het overtollige water zich verzamelde. De oorspronkelijke stroom was wel vijftig meter breed. In de tijd van de stichting van kasteel Keenenburg sprak de Keen nog tot de verbeelding. Nu is dit water niet meer dan een sloot.
Auteur Jacques Moerman.